

Zes Brusselse kinderen tussen tien en twaalf jaar maken samen een animatiefilm waarin ze hun verbeelding de vrije loop laten. Met veel zorg boetseren ze personages, bouwen ze decors en brengen ze alles tot leven met stop-motion. Het eindresultaat is een universum vol engelen en monsters, een creatieve vertaling van de wijze waarop zij de wereld om zich heen ervaren. Filmmaker Patrick Van Antwerpen geeft een fascinerend inzicht in het creatieve proces van de kinderen en de werking van het atelier.
Animatiefilm als speelterrein, een politiek gebaar
Perspectief op de films van Atelier Graphoui, gemaakt door en met kinderen, 1985-1991
Inleiding door Xavier García Bardón
Atelier Graphoui werd in 1979 opgericht door drie oud-studenten van de afdeling “experimentele animatiefilm” van La Cambre: Geneviève Duckerts, Jacques Faton en Patrick Theunen. Het avontuur van deze unieke organisatie, die ontstond in het destijds troosteloze landschap van de animatiefilm in België, is nauw verbonden met de ontwikkeling van de ateliers die toentertijd in de geest van mei ‘68 door Jean-Claude Batz werden bedacht. Het doel was “de oprichting van een derde sector binnen de audiovisuele productie, met een voorkeur voor lichte structuren en zelfbeheerde kleine ondernemingen”. De medewerkers van Graphoui ontvingen allemaal hetzelfde salaris en hadden dezelfde beslissingsrechten. Al snel werd de activiteit van Graphoui veelzijdig: naast auteursprojecten en opdrachtfilms (reclames, generieken, animatieseries) werden er ook avondlessen voor volwassenen georganiseerd.
De interesse voor kindertekeningen, de voorliefde voor experimenteren en collectieve creatie, het verlangen om kinderen kennis te laten maken met audiovisuele taal en de wens om gemarginaliseerde stemmen te laten horen, leidden tot een reeks animatiefilms die door kinderen werden gemaakt onder begeleiding van Éric Dederen. “Kinderen zijn de grootste consumenten van tekenfilms,” verklaarde Marc Vandemeyer, destijds coördinator van Graphoui, in 1982. “Maar ze consumeren passief. Het leek ons interessant en belangrijk om hen op een gegeven moment duidelijk te maken dat zij ook animatiefilms kunnen maken.” Het initiatief was veel meer een politiek gebaar dan een bezigheidstherapie, zoals blijkt uit deze vijf films die bruisen van plezier en creativiteit.
Rocky Two (1985) is een treffende illustratie van deze bedoelingen. Als eerste 16mm-kleurenfilm met geluid die voortkwam uit deze ateliers, werd hij in 1983 gemaakt door jongens uit het zesde leerjaar (11-12 jaar) van de École n°4 in Schaarbeek. De film bouwt voort op het werk rond fotografie-initiatie dat door hun leerkracht, Marc Bossart, was gestart. De zwart-witfoto’s die als achtergrond werden gebruikt voor de vijf afzonderlijke segmenten van deze film, zijn het resultaat van fotoreportages van de kinderen zelf, die hun leefomgeving documenteerden. De aanpak is inventief: op uitvergrote afdrukken van deze foto’s, geplakt op verticale metalen platen, worden gekleurde personages, getekend en uitgeknipt door de kinderen, vastgemaakt en geanimeerd; op die manier worden kleine verhalen tot leven gebracht waarin zowel de lokale context als speelse verwijzingen naar die tijd (zoals BMX-fietsen, VHS-banden, Monopoly, Pacman en Rocky) te herkennen zijn. De opnames vinden plaats in de klas, zonder storyboard of titelscherm. Tijdens de indrukwekkende eindgeneriek verschijnen, op een versleten schoolbank, de voornamen van de deelnemers in kleurrijke geschreven letters. Alle kinderen zijn van Turkse of Marokkaanse afkomst.
Vanaf 1984 (en tot 1987) vinden de ateliers onder leiding van Éric Dederen plaats in het Cultureel Centrum Le Botanique, dat net geopend was in het voormalige gebouw van de Botanische Tuin, gerenoveerd na jaren van verwaarlozing. Met deze vestiging verankerde Graphoui zijn werk met kinderen aan de rand van Schaarbeek en Sint-Joost, twee Brusselse gemeenten waar veel migrantenfamilies wonen die gebukt gingen onder de stigmatisering die in stand werd gehouden door het xenofobe beleid van de burgemeester van Schaarbeek, Roger Nols (wiens aankomst bij het gemeentehuis op een kameel in 1986 in het geheugen gegrift zal blijven). De eerste film die bij Le Botanique werd geproduceerd, Grand Circus Mondial (1984), werd gemaakt door een tiental kinderen uit de buurt. Na deze ervaring deelt een van hen, Onur Sönmez, aan Éric Dederen mee dat hij graag een nieuwe film wil maken met twee vrienden, Jamal Khayar en Abdelilah Akhdim – al snel vergezeld door de zus van laatstgenoemde, Nazha. Alleen de motivatie van deze kinderen kon het project initiëren dat zou uitmonden in het ongelooflijke L’Usine de Bazouqa (1986). Voor deze film, gemaakt met kleianimatie, wordt een simpel verhaallijntje gebruikt om een decor te creëren (de straat, de supermarkt) met gerecycleerde verpakkingen en logo’s van voedingsproducten (boter, melk, koekjes, vruchtensap, kaas... waaronder de toepasselijke roquefort “Société”). In de film, die de dynamiek van toe-eigening en knutselen volgt, berooft Spiderman een juwelier in Schaarbeek voordat hij vast komt te zitten in een kauwgomfabriek. Er is geen tekst en geen storyboard. Op de maquetteset worden de scènes ter plekke bedacht en worden de dialogen geïmproviseerd en door Christian Coppin meteen na de narratieve bewerkingen opgenomen. Coppin werkt met een hengelmicrofoon om de gesprekken en bewegingen van de kinderen, die vaak rondlopen terwijl ze praten, zo goed mogelijk vast te leggen. Op een snelle en komische manier verwijzen de spontane dialogen van de kinderen direct naar hun eigen ervaringen (de hond uitlaten, de aanwezigheid van de politie, werkloosheid, onzekerheid) en naar de plekken uit hun dagelijks leven (meerdere straten uit de buurt worden genoemd). De kinderen zijn hecht met elkaar verbonden. Dit is een film van een groep vrienden die in een vertrouwensrelatie met het volwassenenteam werkt. De verbeelding ontplooit zich zonder remmen en zonder filter.
Deze vrolijke creatieve dynamiek is zichtbaar in Mômimages - Le Monde des Spoks (1988), een documentaire van Patrick Van Antwerpen die werd gemaakt op vraag van Graphoui. De documentaire volgt het productieproces van de volgende film van Jamal, Abdelilah en Nazha (samen met drie andere kinderen: Sukrie Keskin, Ummüç Pola en Mustapha Slimani), een sciencefictionwerk met kleianimatie dat helaas onafgewerkt zou blijven. Improvisatie, spel, gelach, discussies en onderlinge afspraken tussen de kinderen: dankzij de beelden van Van Antwerpen wordt duidelijk dat het vermogen om samen te werken en het delen van beslissingsmacht net zo belangrijk zijn in het creatieproces als de visuele en verhalende aspecten. Deze documentaire biedt bovendien een blik op de ruimtes die Graphoui gebruikte in de kelders van Le Botanique.
Rue de la Perle (1991), een andere stedelijke kleianimatiefilm, is het resultaat van een workshop geleid door Éric Dederen met kinderen uit Molenbeek, een andere Brusselse gemeente die vaak gestigmatiseerd wordt. Geïnspireerd door de visie van L’Usine de Bazouqa besluiten de kinderen hun speelruimte op het scherm te brengen: de straat die dienstdoet als hun favoriete voetbalterrein, een gevaarlijke plek omdat er regelmatig auto's passeren. Christophe Blitz neemt hun stemmen op met een hengelmicrofoon, zoals Coppin dat eerder deed, maar maakt ook aanvullende opnames op een braakliggend terrein waar de kinderen spelen. Deze opnames versterken de documentaire diepgang van het verhaal. Met zijn minimale vertelstijl evoceert de film direct de speelomstandigheden en het leven van de kinderen.
Ver weg van de stad, en parallel aan de ateliers georganiseerd in Le Botanique, is Pas de panique, les cromagnons sont là (1986) het resultaat van een project met een klas van het derde leerjaar (8 jaar) van de Ste-Marie-school in Bousval. Marc De Spiegelaere, een jonge onderwijzer, stelt zijn leerlingen in het kader van een les over de prehistorie voor om maquettes te bouwen van de leefomgevingen van prehistorische mannen, vrouwen en kinderen. Een van de leerlingen, die al had deelgenomen aan een workshop van Graphoui in Brussel (Le Mystère du jardin botanique, 1984), stelt voor om deze miniatuurmodellen tot leven te brengen. In twaalf minuten, waarin een typische prehistorische dag wordt gereconstrueerd, zien we niet alleen hoe het vuur wordt ontdekt en hoe vuursteen wordt gebruikt, maar krijgen we ook, tussen twee speelscènes door (waarbij prehistorische kinderen touwtjespringen), inzicht in de oorsprong van rotsschilderingen en de techniek van de mammoetjacht. Deze verrassende film, die in vier opeenvolgende weekends werd gemaakt, combineert humor met aandacht voor historische nauwkeurigheid, en slaat een brug tussen het heden en een ver, reëel of gefantaseerd, verleden. De muziek van percussionist Pierre Berthet probeert de paleolithische muziek te reconstrueren, op basis van geluiden uit de natuurlijke omgeving.
Deze vijf buitengewone films belichten de oorsprong van het cinematografische werk dat Graphoui al decennialang op een consistente manier ontwikkelt samen met niet-professionele filmmakers. Dit werk, dat originele benaderingen de kans geeft zich te ontwikkelen, wordt vaak gebrandmerkt met dezelfde diskwalificatie waarmee geëngageerde projecten lange tijd gestigmatiseerd werden. Door animatiefilm te situeren op het snijvlak van documentaire en verbeelding, binnen contexten van collectieve creatie die openstaan voor experiment, zet Graphoui deze activiteit vandaag de dag voort, op andere locaties, op andere dragers, maar met dezelfde urgentie en inventiviteit.
Bronnen:
Muriel Andrin, Cinéma en atelier, Association des Ateliers d’Accueil, d’École et de Production Audiovisuelle de la Fédération Wallonie-Bruxelles, 2018.
Jean-Claude Batz, Contributions à la définition et à la mise en œuvre d’une politique de la cinématographie en Communauté française de Belgique (1960-1990), zelfpublicatie, 2001.
Éric Dederen, interview met Sébastien Demeffe, maart 2024.
Daniel Fano, “Enfants et cinéma d’animation. L’envers merveilleux du décor”, Le Ligueur, 23/01/1987.
Jacques Faton, Sébastien Demeffe, Pierre de Bellefroid, présentation de l’Atelier Graphoui aux étudiant·es du Master en Arts du Spectacle de l’ULB, december 2024.
Marc Vandemeyer, “Atelier Graphoui”, Banc-titre, n°22, juni-juli1982, p. 7-8.
Animatiefilm als speelterrein, een politiek gebaar
Perspectief op de films van Atelier Graphoui, gemaakt door en met kinderen, 1985-1991
Inleiding door Xavier García Bardón
Atelier Graphoui werd in 1979 opgericht door drie oud-studenten van de afdeling “experimentele animatiefilm” van La Cambre: Geneviève Duckerts, Jacques Faton en Patrick Theunen. Het avontuur van deze unieke organisatie, die ontstond in het destijds troosteloze landschap van de animatiefilm in België, is nauw verbonden met de ontwikkeling van de ateliers die toentertijd in de geest van mei ‘68 door Jean-Claude Batz werden bedacht. Het doel was “de oprichting van een derde sector binnen de audiovisuele productie, met een voorkeur voor lichte structuren en zelfbeheerde kleine ondernemingen”. De medewerkers van Graphoui ontvingen allemaal hetzelfde salaris en hadden dezelfde beslissingsrechten. Al snel werd de activiteit van Graphoui veelzijdig: naast auteursprojecten en opdrachtfilms (reclames, generieken, animatieseries) werden er ook avondlessen voor volwassenen georganiseerd.
De interesse voor kindertekeningen, de voorliefde voor experimenteren en collectieve creatie, het verlangen om kinderen kennis te laten maken met audiovisuele taal en de wens om gemarginaliseerde stemmen te laten horen, leidden tot een reeks animatiefilms die door kinderen werden gemaakt onder begeleiding van Éric Dederen. “Kinderen zijn de grootste consumenten van tekenfilms,” verklaarde Marc Vandemeyer, destijds coördinator van Graphoui, in 1982. “Maar ze consumeren passief. Het leek ons interessant en belangrijk om hen op een gegeven moment duidelijk te maken dat zij ook animatiefilms kunnen maken.” Het initiatief was veel meer een politiek gebaar dan een bezigheidstherapie, zoals blijkt uit deze vijf films die bruisen van plezier en creativiteit.
Rocky Two (1985) is een treffende illustratie van deze bedoelingen. Als eerste 16mm-kleurenfilm met geluid die voortkwam uit deze ateliers, werd hij in 1983 gemaakt door jongens uit het zesde leerjaar (11-12 jaar) van de École n°4 in Schaarbeek. De film bouwt voort op het werk rond fotografie-initiatie dat door hun leerkracht, Marc Bossart, was gestart. De zwart-witfoto’s die als achtergrond werden gebruikt voor de vijf afzonderlijke segmenten van deze film, zijn het resultaat van fotoreportages van de kinderen zelf, die hun leefomgeving documenteerden. De aanpak is inventief: op uitvergrote afdrukken van deze foto’s, geplakt op verticale metalen platen, worden gekleurde personages, getekend en uitgeknipt door de kinderen, vastgemaakt en geanimeerd; op die manier worden kleine verhalen tot leven gebracht waarin zowel de lokale context als speelse verwijzingen naar die tijd (zoals BMX-fietsen, VHS-banden, Monopoly, Pacman en Rocky) te herkennen zijn. De opnames vinden plaats in de klas, zonder storyboard of titelscherm. Tijdens de indrukwekkende eindgeneriek verschijnen, op een versleten schoolbank, de voornamen van de deelnemers in kleurrijke geschreven letters. Alle kinderen zijn van Turkse of Marokkaanse afkomst.
Vanaf 1984 (en tot 1987) vinden de ateliers onder leiding van Éric Dederen plaats in het Cultureel Centrum Le Botanique, dat net geopend was in het voormalige gebouw van de Botanische Tuin, gerenoveerd na jaren van verwaarlozing. Met deze vestiging verankerde Graphoui zijn werk met kinderen aan de rand van Schaarbeek en Sint-Joost, twee Brusselse gemeenten waar veel migrantenfamilies wonen die gebukt gingen onder de stigmatisering die in stand werd gehouden door het xenofobe beleid van de burgemeester van Schaarbeek, Roger Nols (wiens aankomst bij het gemeentehuis op een kameel in 1986 in het geheugen gegrift zal blijven). De eerste film die bij Le Botanique werd geproduceerd, Grand Circus Mondial (1984), werd gemaakt door een tiental kinderen uit de buurt. Na deze ervaring deelt een van hen, Onur Sönmez, aan Éric Dederen mee dat hij graag een nieuwe film wil maken met twee vrienden, Jamal Khayar en Abdelilah Akhdim – al snel vergezeld door de zus van laatstgenoemde, Nazha. Alleen de motivatie van deze kinderen kon het project initiëren dat zou uitmonden in het ongelooflijke L’Usine de Bazouqa (1986). Voor deze film, gemaakt met kleianimatie, wordt een simpel verhaallijntje gebruikt om een decor te creëren (de straat, de supermarkt) met gerecycleerde verpakkingen en logo’s van voedingsproducten (boter, melk, koekjes, vruchtensap, kaas... waaronder de toepasselijke roquefort “Société”). In de film, die de dynamiek van toe-eigening en knutselen volgt, berooft Spiderman een juwelier in Schaarbeek voordat hij vast komt te zitten in een kauwgomfabriek. Er is geen tekst en geen storyboard. Op de maquetteset worden de scènes ter plekke bedacht en worden de dialogen geïmproviseerd en door Christian Coppin meteen na de narratieve bewerkingen opgenomen. Coppin werkt met een hengelmicrofoon om de gesprekken en bewegingen van de kinderen, die vaak rondlopen terwijl ze praten, zo goed mogelijk vast te leggen. Op een snelle en komische manier verwijzen de spontane dialogen van de kinderen direct naar hun eigen ervaringen (de hond uitlaten, de aanwezigheid van de politie, werkloosheid, onzekerheid) en naar de plekken uit hun dagelijks leven (meerdere straten uit de buurt worden genoemd). De kinderen zijn hecht met elkaar verbonden. Dit is een film van een groep vrienden die in een vertrouwensrelatie met het volwassenenteam werkt. De verbeelding ontplooit zich zonder remmen en zonder filter.
Deze vrolijke creatieve dynamiek is zichtbaar in Mômimages - Le Monde des Spoks (1988), een documentaire van Patrick Van Antwerpen die werd gemaakt op vraag van Graphoui. De documentaire volgt het productieproces van de volgende film van Jamal, Abdelilah en Nazha (samen met drie andere kinderen: Sukrie Keskin, Ummüç Pola en Mustapha Slimani), een sciencefictionwerk met kleianimatie dat helaas onafgewerkt zou blijven. Improvisatie, spel, gelach, discussies en onderlinge afspraken tussen de kinderen: dankzij de beelden van Van Antwerpen wordt duidelijk dat het vermogen om samen te werken en het delen van beslissingsmacht net zo belangrijk zijn in het creatieproces als de visuele en verhalende aspecten. Deze documentaire biedt bovendien een blik op de ruimtes die Graphoui gebruikte in de kelders van Le Botanique.
Rue de la Perle (1991), een andere stedelijke kleianimatiefilm, is het resultaat van een workshop geleid door Éric Dederen met kinderen uit Molenbeek, een andere Brusselse gemeente die vaak gestigmatiseerd wordt. Geïnspireerd door de visie van L’Usine de Bazouqa besluiten de kinderen hun speelruimte op het scherm te brengen: de straat die dienstdoet als hun favoriete voetbalterrein, een gevaarlijke plek omdat er regelmatig auto's passeren. Christophe Blitz neemt hun stemmen op met een hengelmicrofoon, zoals Coppin dat eerder deed, maar maakt ook aanvullende opnames op een braakliggend terrein waar de kinderen spelen. Deze opnames versterken de documentaire diepgang van het verhaal. Met zijn minimale vertelstijl evoceert de film direct de speelomstandigheden en het leven van de kinderen.
Ver weg van de stad, en parallel aan de ateliers georganiseerd in Le Botanique, is Pas de panique, les cromagnons sont là (1986) het resultaat van een project met een klas van het derde leerjaar (8 jaar) van de Ste-Marie-school in Bousval. Marc De Spiegelaere, een jonge onderwijzer, stelt zijn leerlingen in het kader van een les over de prehistorie voor om maquettes te bouwen van de leefomgevingen van prehistorische mannen, vrouwen en kinderen. Een van de leerlingen, die al had deelgenomen aan een workshop van Graphoui in Brussel (Le Mystère du jardin botanique, 1984), stelt voor om deze miniatuurmodellen tot leven te brengen. In twaalf minuten, waarin een typische prehistorische dag wordt gereconstrueerd, zien we niet alleen hoe het vuur wordt ontdekt en hoe vuursteen wordt gebruikt, maar krijgen we ook, tussen twee speelscènes door (waarbij prehistorische kinderen touwtjespringen), inzicht in de oorsprong van rotsschilderingen en de techniek van de mammoetjacht. Deze verrassende film, die in vier opeenvolgende weekends werd gemaakt, combineert humor met aandacht voor historische nauwkeurigheid, en slaat een brug tussen het heden en een ver, reëel of gefantaseerd, verleden. De muziek van percussionist Pierre Berthet probeert de paleolithische muziek te reconstrueren, op basis van geluiden uit de natuurlijke omgeving.
Deze vijf buitengewone films belichten de oorsprong van het cinematografische werk dat Graphoui al decennialang op een consistente manier ontwikkelt samen met niet-professionele filmmakers. Dit werk, dat originele benaderingen de kans geeft zich te ontwikkelen, wordt vaak gebrandmerkt met dezelfde diskwalificatie waarmee geëngageerde projecten lange tijd gestigmatiseerd werden. Door animatiefilm te situeren op het snijvlak van documentaire en verbeelding, binnen contexten van collectieve creatie die openstaan voor experiment, zet Graphoui deze activiteit vandaag de dag voort, op andere locaties, op andere dragers, maar met dezelfde urgentie en inventiviteit.
Bronnen:
Muriel Andrin, Cinéma en atelier, Association des Ateliers d’Accueil, d’École et de Production Audiovisuelle de la Fédération Wallonie-Bruxelles, 2018.
Jean-Claude Batz, Contributions à la définition et à la mise en œuvre d’une politique de la cinématographie en Communauté française de Belgique (1960-1990), zelfpublicatie, 2001.
Éric Dederen, interview met Sébastien Demeffe, maart 2024.
Daniel Fano, “Enfants et cinéma d’animation. L’envers merveilleux du décor”, Le Ligueur, 23/01/1987.
Jacques Faton, Sébastien Demeffe, Pierre de Bellefroid, présentation de l’Atelier Graphoui aux étudiant·es du Master en Arts du Spectacle de l’ULB, december 2024.
Marc Vandemeyer, “Atelier Graphoui”, Banc-titre, n°22, juni-juli1982, p. 7-8.